Ouders

2020

 

Ouders zijn wij, vader en moeder, papa en mama van twee dochters. Twee dochters waar we zielsveel van houden. Hoor je niet alle ouders vertellen dat hun kinderen zo verschillend zijn? Als je om je heen kijkt zie te dat bevestigd, als je naar je eigen broers en zussen kijkt eveneens. Maar toch, zo verschillend als die twee dochters van ons? Dat zien we toch iets minder vaak.

De één zelfstandig, zelfredzaam, trekt haar eigen plan, vraagt af en toe feedback, is sterk, zelf ook moeder. Soms laat ze haar minder sterke kant zien, haar twijfels, haar onzekerheden, soms zijn we even weer nodig als ouders, mogen we troosten, knuffelen, begrijpen, meevoelen.

Maar meestal zijn we niet nodig, zoals ouders in een normale situatie een beetje buitenspel horen te staan.

 

Maar dan Irene. Voor haar blijven we haar papa en mama die ze nodig heeft, die ze soms zo kan missen. Regelmatig heeft ze last van misheid, zoals ze dat ooit zo mooi benoemde. Met een verstandelijk beperkte man van Irene’s leeftijd, die we leerden kennen bij de zwemclub van Irene, maak ik vaak een praatje als we elkaar zien in de stad. Steevast zegt hij tegen me: Irene heeft haar ouders nog hè. En elke keer vertelt hij me dat zijn papa is overleden en een tijd later ook zijn mama, en dat hij ze zo mist. Sommige mensen zeggen dat hij erg “in dat verdriet blijft hangen”, daarmee dat gevoel bagatelliserend, alsof het niet echt is. Ik heb zo met hem te doen…..

 

Voor Irene zijn we dus de ouders die zij nog altijd nodig heeft ook al woont ze al jaren niet meer bij ons. Ze heeft ons nodig voor die aandacht die je blijkbaar toch alleen als ouder kunt geven, de onvoorwaardelijke liefde, de knuffel die nooit beladen is, de bereidheid om misheid serieus te nemen. Misschien ook wel voor de mopper van ons, die door Irene verdragen wordt omdat ze weet dat daarachter de acceptatie is van zoals ze is, en de liefde…..

 

Wie dit leest vanuit een professionele visie, zal misschien denken dat wij blijven hangen in de belangrijkheid van onze rol als ouders, dat we onszelf onmisbaar achten, dat we niet kunnen loslaten, geen vertrouwen hebben, dat we de misheid versterken.

 

Als ouder van een jong kind ken je je rol min of meer, misschien met vallen en opstaan, maar toch, je bent de ouder. Je mag en moet zorgen, je moet er zijn. Je kent je kind als geen ander en doet wat je denkt dat goed is voor je kind. In gezonde situaties tenminste. Ook het loslaten van een ouder wordend kind gaat op een natuurlijke manier, natuurlijk met de nodige, maar normale of minder normale, hobbels.

 

Ben je ouder van een kind als Irene, dan is de invulling van je rol als ouder minder vanzelfsprekend. De gewone opvoedingsstijlen werken niet altijd, je vraagt en krijgt hulp. Als ouder en kind lig je onder een vergrootglas. Men mag zich met je bemoeien, moet zich misschien met je bemoeien. En natuurlijk is het fijn dat dit in NL kan, dat er hulp en ondersteuning mogelijk is.

 

In ons leven met Irene bouwden we in dit opzicht een schat van ervaring op. De eerste ervaring met een hulpverlener was heel goed; gelijkwaardigheid, wederzijds vertrouwen waren de sleutelwoorden, zonder dat die ooit zo uitgesproken te werden. Minder goed ervaringen volgden, overdragen van zorg en verantwoordelijkheid ging niet altijd gemakkelijk ook al wilden we dat nog zo graag. Maar door vallen en opstaan, door te leren wanneer los te kunnen laten en wanneer niet, leerden we ook die manier van ouders zijn beter kennen.

 

Loslaten, wat hunkeren we daar soms naar.  het gevoel hebben los te kunnen laten. Er was een periode dat we dachten dat dit kon. Dat gaf een soort zevende hemel gevoel, echte ontspanning, eindelijk niet continu die zorg op de achtergrond, dat altijd op de loer liggende, naar de strot grijpende gevoel van onmacht als dingen rond Irene niet goed gaan.

Dit loslaten bleek een valkuil te zijn. We misten signalen, waren in onze euforie te accepterend als we dingen in de begeleiding niet helemaal goed zagen gaan. Problemen rond Irene stapelden zich op. Het mopperen door Irene werd een bijna continue bezigheid. Ontspanning, rust, vrolijkheid; deze gemoedstoestanden werden nu de uitzondering.

 

Wanneer de situatie zo is ontspoord wordt het steeds lastiger om uit zo’n neerwaartse spiraal te komen. Boosheid stapelt zich op boosheid. Begeleiders zijn op hun hoede voor weer een uitbarsting, durven niet meer te begrenzen, ontspanning verdwijnt in het contact met Irene. Misschien wordt men haar zelfs spuugzat, kan men niet meer uitstralen dat ze welkom is, dat ze geaccepteerd en lief gevonden wordt. En in zo’n situatie is onze rol als ouders nog ingewikkelder dan die al was. Wat zeg je wel over wat je ziet gebeuren, wanneer doe je er goed aan je te “bemoeien” met de gang van zaken rond van je kind, wanneer ga je daarin te ver. 

 

Zo’n situatie is de lakmoesproef voor de verhouding met de begeleiders. De overtuiging dat zo’n verhouding goed moet zijn zit diep in ons verankerd. Voor een kind als Irene, die elke stemming oppikt, is een niet ontspannen relatie tussen de mensen om haar heen funest. Ze pikt de sfeer feilloos op, maar kan er geen handen en voeten aan geven. In een toch al overprikkelde staat van zijn, is dit iets wat haar nog meer gespannen en onzeker doet zijn. Prikkelbaarheid op z'n hoogst, Escalaties liggen op de loer.

 

Intussen realiseren we ons dat het loslaten nooit een blijvende situatie zal zijn, en daar leren we mee leven, steeds beter. En genieten intussen volop van de periodes waarin we een vrolijke Irene zien.