De Aanval en daarna

 

De aanval

Daar lig je dan, op de koude vloer, je hoofd op het mandje waar wat tijdschriften in liggen. Je broek is nog omlaag, blijkbaar was je net klaar met plassen. Ik roep je naam, terwijl ik naast je ben gaan liggen, mijn gezicht vlak bij je, je ogen zijn open, je lijkt te staren naar mij maar ziet me niet. Je lichaam is vlak bij me, maar je geest is onbereikbaar. Wat gebeurt er nu, merk je iets, ben je nu bang? Straks weet je daar niets meer van. Ik streel je, kijk intussen bang of je ergens bloedt en besef dat ik geen horloge om heb om te kijken hoe laat het is en dus te kunnen controleren hoe lang de aanval duurt, maar ik wil niet bij je weg. Je kreunt wat, er loopt wat kwijl uit je mond, je wordt je blijkbaar een beetje bewust van het feit dat het puzzelboekje aan je wang plakt. Ik sta vlug op, ren naar de keuken om mijn horloge te pakken kijk hoe laat het is; 5 minuten over 7, en ren weer terug. Je ligt nog net zo, nog steeds geen reactie op mijn stem, mijn gezicht voor jouw starende ogen. Mijn hart breekt, ik praat, ik ben zo machteloos. Waarom kan ik nou niets doen om je terug te halen van waar je ook bent. Ik blijf het zeggen, Irene, lieverdje, kom nou, heb je je pijn gedaan, kijk me nou toch aan, meisje toch, ik hou zo van je.

Dan komt je stem, je probeert wat te zeggen, je ogen draaien wat doelloos rond, je tong probeert wel, maar kan nog niet gehoorzamen aan wat jij wil zeggen. Je probeert het boekje van je wang los te trekken, het lukt niet, je hoofd zakt weer omlaag. Ik til voorzichtig je hoofd op en leg het handdoekje onder je wang. Boos trek je het weg, je mompelt wat en ik meen te verstaan dat je morgen niet mee wil. Heeft dat nou meegespeeld bij deze aanval, je angst om morgen naar de polikliniek te gaan? 

Geleidelijk aan komt er wat leven in je lijf terug, het is nu kwart over 7. Je voelt zo koud, ik probeer je broek omhoog te krijgen in de hoop dat je het dan wat minder koud zal hebben. Je wordt boos, dit is veel te veel gesjor aan je lijf. Dan nog maar even wachten. Je zakt weer weg, o nee toch, niet weer, je benen schokken wat, je ogen reageren minder op me.  Zal ik stesolid halen, stom dat ik het net niet meenam. Het zakt weer, je wilt overeind en ik help je, zet je op de wc, je ziet dat er niet is doorgespoeld en probeert dat te doen maar je hand gehoorzaamt je niet, hij zakt weer omlaag, boos, maar te weinig energie om echt boos te worden, je zakt opzij. Dan hang je een tijdje tegen me aan. Gelukkig zakt de aanval nu echt weg. Tranen stromen over mijn gezicht, Irene kijkt me lodderig aan en geeft een kus op mijn voorhoofd. Mijn God, zoveel liefde voor een mens en zoveel onmacht. We gaan staan, ik trek je broek op en je zakt door je benen. Ik wil weg met je uit de wc, naar een bank waar ik je lekker op kan leggen, maar je bent zo zwaar en zelf lopen lukt nog niet. Dan toch maar tillen. Ik besef pas in de kamer dat de bank niet meer op de oude plek staat, shit, verder dan maar. We bereiken de bank, nog steeds ben ik niet gerust, je lijkt af en toe toch weer weg te zakken en ik haal dan toch maar stesolid.

 Een maand geleden belde ik met de neuroloog van de kliniek in Heemstede om te vragen hoe we om moesten gaan met de trip naar Euro Disney. Het was een vriendelijke vrouw, die alle tijd voor me nam en heel aandachtig en serieus meedacht. Op een bepaald moment vroeg ze hoe erg het zou zijn als Irene een aanval zou krijgen daar.  Ik denk nu terug aan die vraag en weet het antwoord opnieuw heel zeker: Heel erg, hier wen ik nooit aan...........

 

Een paar dagen na de aanval.

 Maandag aan het begin van de avond kwam de aanval. Dinsdagmiddag gingen we naar de polikliniek. Intussen is het donderdag geworden. Irene denkt blijkbaar erg na over wat er gebeurd is. Gelukkig doet ze dat regelmatig hardop, zodat ze me deelgenoot maakt. Zo ontdek ik op die manier dat ze denkt dat de laatste aanval ook in de meidenbadkamer gebeurde.  

Irene is bang geworden. Is dat misschien een beetje mijn eigen schuld? Bij de vorige keren kreeg ze van me te horen dat ze niet te dicht bij de tv of computer mocht zitten en vervolgens dat ze niet te lang in lampen moet kijken of naar de zon als we in de auto zitten en de zon flitsend tussen de bomen zijn stralen op haar ogen laat vallen. In mijn eigen angst en in mijn eigen drang om herhaling te voorkomen heb ik misschien de epilepsie erg dicht bij haar gebracht.  Irene is bang geworden. Als ik de bijkeukendeur open doe, roept ze:  je loopt toch niet weg he? Als ze moet plassen komt ze naar beneden, het liefst toch maar niet plassen in die enge badkamer. Ze heeft ineens last van allerlei lampen, die ze weerkaatst ziet in de ruiten. De stekker van de radio moet ´s nachts uit het stopcontact om het stand-by knopje te doven. Ze zal zorgen dat ze nooit meer valt, want dan krijgt ze geen aanval meer. Ze zoekt de oorzaak van de epilepsie in de plek waar ze was, in de lamp die ze zag, in mijn afwezigheid op dat moment, in de val die ze maakte. Ze mist Jan, die ze twee dagen niet ziet, heel erg. Alles wat, iedereen die haar wat zekerheid kan bieden wil ze om zich heen. Ze is steeds in mijn buurt, knuffelt nog meer dan ze al deed, als ik op de wc zit staat ze voor de deur te wachten. Ze houdt steeds in gaten waar ik ben. Als ik dinsdagavond weg moet vindt ze het toch een beetje eng, maar gelukkig, Annet kan komen. Ik zeg haar dat ik even bij haar kom kijken als ik weer thuis kom. Ze zegt, jij wilt zeker weten dat het goed met me gaat, he? Op een ander moment zegt ze, Jij zorgt goed voor mij, hè mam?

Vandaag haar vooral maar steeds gerustgesteld, een beetje tegen beter weten in. De aanval komt niet meer terug, we passen goed op je.

 

Het weekend na de aanval, Irene's geheugen

 

Het is zaterdag, jan is op reis, Irene en ik zijn samen. Irene is nog steeds berelief, wil veel in mijn buurt zijn. We nemen Rick mee naar de Rolantino's. Rick is aangenaam verrast door Irene's liefde voor klassieke muziek. Hij praat hier heel verstandig over en weet er veel van. Hij is veel rustiger dan ik van hem gewend ben, komt dit door de muziek? Zoveel weten van klassieke muziek, er zo aandachtig naar kunnen luisteren en tegelijkertijd geen muziekmap mee hoeven nemen naar het orkestje omdat hij "toch alleen maar wat met die ballen heen en weer slaat", aldus zijn moeder. Irene is niet het enige raadsel. 

"Zo", zegt Irene als we weer thuis gekomen zijn, "daar zitten we dan weer lekker te ontbijten" "Nee joh, dit is toch de lunch", zeg ik tegen haar. Ze koppelt het woord ontbijt kennelijk aan wat we eten en niet aan het tijdstip van de dag. Onze lunch lijkt ook wel erg veel op het ontbijt. 

"Nu heb ik gelukkig geen aanval meer", zegt ze. Dit is de derde keer dat ze dit zegt vandaag en weer kijkt ze me verwachtingsvol aan, weer hopend dat ik haar zal geruststellen en dat doe ik dan ook maar.

Gisteren ontdekte ik dat ze denkt dat de aanval maandag in de meidenbadkamer gebeurde. Vandaag probeer ik nog meer te weten te komen over wat ze zich herinnert. Ze weet ook niet meer dat ze nog op de bank lag toen Jan thuiskwam en dat was toch twee uur later en ik dacht toen dat ze al weer bij haar positieven was. Ze is dus ruim 2 1/2 uur uit haar geheugen kwijt.

 Ze vindt het fijn om even met mij op stap te gaan naar Hoek van Holland. We rijden wat om, hebben geen haast en gaan dus niet over de snelweg, classic FM doet z'n best; deze middag kent geen wanklank. We wandelen op de pier en gaan vervolgens naar dat café langs de Waterweg. Irene zegt niet naar binnen te willen als er een hond is. Ik vraag haar wat we dan moeten doen. "Naar een ander café" is haar antwoord. En als daar dan ook een hond is? Weer naar een ander, of nog een ander, nog een ander. Ik zeg haar dat we dan beter maar naar huis kunnen gaan, want we weten nooit helemaal zeker dat er geen hond in een cafeetje is. Zou er toch misschien een andere oplossing zijn? Irene weet het niet meer, maar naar huis gaan zonder frietjes te hebben gegeten is ook niet iets waar ze blij van wordt. De belofte dat we zo zullen gaan zitten dat ze niet vlak bij een hond zal zitten, doet haar er toch maar voor kiezen mee naar binnen te gaan.

Zo lijken er toch veel obstakels te zijn overwonnen, we lijken het zo goed eens te kunnen worden vandaag.

Binnengekomen valt mijn oog op het nog enige lege tafeltje vlak bij het raam met een prachtig uitzicht over de Waterweg. Irene had eigenlijk midden in het restaurant willen gaan zitten. Mopperend komt ze achter me aan. Ze ploft boos neer op de stoel, jas nog aan. Irene, doe je je jas even uit? Haar ogen schieten vuur: nee! Ik zeg haar dat we in een restaurant altijd onze jas uitdoen, iedereen doet dat, kijk maar eens om je heen. Nog meer vuur, niet alleen haar ogen, ook haar mond doet mee in een uiterste poging zo boos mogelijk te kijken. We zitten tegenover elkaar, ze verstopt zich achter haar plaatjes, af en toe schieten haar ogen dodende blikken in mijn richting. Ik sta op, hier heb ik geen zin in Irene, kom maar, trek je jas maar weer aan, we gaan naar huis. Ik doe mijn jas aan. Stel je voor dat ze nu als reactie een aanval zou krijgen, flitst door mijn hoofd. Tegelijkertijd besef ik dat ik me daardoor toch niet moet laten beïnvloeden. Ze ontploft bijna, komt voor me staan, zegt superboos dat ze niet boos meer zal zijn, dat ze wil blijven. Oké, ik doe mijn jas weer uit en zeg dat ze het nog een keer mag proberen.

Zwijgend zitten we tegenover elkaar, ineens zijn we het niet meer zo gemakkelijk eens, ineens zit er een jonge vrouw tegenover me die me wel wil uitkotsen. Ik negeer haar voorlopig, kijk naar buiten, maar voel haar blikken nu steeds op me gericht. Ze hoopt nu dat ik weer naar haar ga lachen, maar voorlopig blijf ik naar buiten kijken. Na een tijdje kijk ik ook maar weer eens naar haar, een voorzichtig lachje van Irene, ik lach even terug en kijk weer naar buiten.

 Daar ging een boot van de Stenaline, zegt Irene. Het dringt nu tot me door dat zopas inderdaad een Stenaline boot langs voer. Dat heeft ze dan toch in al haar opwinding gezien en ze weet dat er een kansje is dat ze me milder stemt door over onze boottocht naar Engeland en de vakantie in Wales te praten. Ik gun haar dat plezier en we hebben het over deze vakantie, de regen toen, de treintocht, het huisje, ze weet het allemaal nog precies. Haar geheugen laat haar nu niet in de steek!