Het begin van Irene's leven
De ooievaars vliegen af en aan om hun nest in orde te maken. Luid klepperend communiceren ze met elkaar en soms samen tegen een indringer, die hun nest ook begeert.
Terwijl ik kijk naar dit drukke gedoe, denk ik terug aan onze nesttijd met Irene. Haar geboorte was een feest. Na een dreigende vroeggeboorte bij 23 weken zwangerschap werd ze normaal op tijd geboren. Haar eerste nacht was ze samen met mij in het ziekenhuis. Ik kon alleen maar naar haar kijken, uren lang, dit was ze dus, zo zag ze eruit, zo geeuwde ze, sliep ze, huilde ze, zo zagen dus haar haartjes eruit, haar neus. Wat nog een kreukels in het gezichtje, wat een rijkdom, wat een geluk, alles was goed gekomen.
Die nacht waren we samen en ik werd verliefd op haar.
De eerste zes weken van haar leven waren de meest ontspannen weken van ons leven met Irene, niets wees nog op de problemen die later kwamen. Ze dronk, sliep, huilde zoals alle baby’s, niets bijzonders. Frouke had zich, na een lastige start, prachtig ontwikkeld. En dan nu dit mooi voldragen meisje met haar dikke bos zwarte haren, dat tevreden uit mijn borst dronk, ons geluk kon niet op.
Maar geleidelijk aan veranderde er iets, het huilen werd meer, het begrijpen waarom ze huilde lastiger, troosten werd moeilijker. De grote onrust was gestart. Rondlopen met haar en zingen hielp nog het best, maar zodra je stopte nam Irene het geluid weer over, minder melodieus. Het borstvoeden werd moeilijk, na even gedronken te hebben hield ze zich stijf en weigerde ze verder te drinken. Na vier maanden borstvoeding hoopten we dat flesvoeding een oplossing was. Dit werd onze eerste kennismaking met Irene’s verzet tegen veranderingen. Deed ze al moeilijk met het borstvoeden, de fles hoefde ze helemaal niet. Maar uiteindelijk lukte het toch.
De fel begeerde rust bleef echter uit. Een dag en nacht ritme leek niet in haar genen te zitten. Er was een periode dat ze rond een uur of vier in de middag in een diepe slaap viel, alsof het nacht was. Alle trucs die wij bedachten om dit ritme normaler te maken waren zonder resultaat. Het duurde nog zeker twee jaar voordat Irene een iets normaler dag en nacht ritme had. In de tweede maand van haar leven ging Irene scheel kijken, scheler dan ik voordien voor mogelijk had gehouden.. De oogarts dacht bovendien dat ze flink bijziend was, als ze anderhalf jaar was zou ze een brilletje moeten hebben. Dit alles stond een mooi oogcontact natuurlijk in de weg.
Toen ze zeven maanden oud was kreeg ze haar eerste middenoorontsteking, de eerste van wat later bleek een lange reeks. Met anderhalf jaar had ze er al twintig achter de rug, alle behandelingen ten spijt. Ze ontwikkelde een panische angst voor ziekenhuizen, maar meer dan dat, voor alle grote gebouwen die ook maar enigszins op een ziekenhuis leken zoals een postkantoor of gemeentehuis. Mannen in witte jassen waren afschrikwekkend in haar ogen, ook de slager in zijn witte jas. Klein als ze was zette ze het op een krijsen in de slagerswinkel en werd pas rustig als we weer buiten waren. Hoeveel moeite ze ook had om de dingen om zich heen op te merken, hoezeer ze ook gefixeerd was op haar nabijheidszintuigen, de route naar het ziekenhuis herkende ze meteen, met paniek als gevolg.
Irene’s ontwikkeling verliep intussen traag, zowel fysiek als cognitief vlotte het maar niet. Maar dat vonden we aanvankelijk niet zo vreemd. Dit meisje werd te veel geplaagd dachten wij, bij het vinden van energie om zich te ontwikkelen. Maar na een tijdje waren we toch wel verwonderd over Irene’s manier van zijn. Uit zichzelf deed ze vrijwel niets, lag ze maar te liggen. Speelgoed werd alleen maar gebruikt om mee te timmeren. overal probeerde ze geluid uit te halen; lukte dat niet dan was het niet interessant meer. Nog steeds huilde ze veel, vooral ’s nachts. Maar ze lachte ook veel, maar meestal niet tegen ons. Ze had ons niet nodig om te lachen: terwijl ze naar haar vinger keek, haar wijsvinger, die ze gebogen vlak voor haar ogen hield, had ze aanstekelijk veel plezier. Ze kwam nooit naar je toe, wurmde zich meteen weer los als ze eens op schoot zat. Alleen als ze op de grond zat en ik achter haar ging zitten met mijn benen om haar heen, dan duldde ze mij. Als ik dan ging zingen en met haar heen en weer wiegde, merkte ik dat ze genoot, net als ik trouwens. Op Jan en Frouke reageerde ze nog minder, het leek haar niet uit te maken of ze er al dan niet waren, erger nog, ze was het best op dreef als ze er niet waren. Een weekend verstoorde haar ritme.