5 juni 1995

 

Eén van de meest gecompliceerde zaken bij Irene is wel haar gebruik van taal. Haar grootste moeilijkheid is natuurlijk het sociale aspect van het gebruiken van taal, maar ook als je dat probeert buiten beschouwing te laten, blijkt taal uiterst ingewikkeld te zijn voor haar. Ik ben natuurlijk geen deskun­dige, mijn beschrijving berust uitsluitend op mijn eigen ervaringen met Irene.

Zo langzamerhand lijkt haar gebruik van taal in eerste indruk wat kinderlijk, maar redelijk normaal. De zinsbouw is eigen­lijk wel goed, vervoegingen kloppen meestal. Soms maakt ze zelfs vrij ingewikkelde zinnen, die toch goed zijn. Wat maakt haar taalgebruik dan toch anders?

 Wanneer Irene over concrete, voor haar duidelijke zaken spreekt is er niets aan de hand. Dan vindt ze zelf de goede woorden, dan kloppen haar zinnen. Het is dan ook haar eigen taal, die ze naar believen gebruikt. Ze kan dan ook alles zeggen ­wat ze wil en ook alles vragen wat ze wil.

 Worden de onderwerpen minder concreet, dan wordt alles meteen veel moeilijker. Als Irene zelf iets wil vertellen over een belevenis, een situatie, dan loopt ze vast. Ze vindt dan niet de juiste woorden, zinsbouw blijkt ineens heel moeilijk te zijn, zelfs de intonatie verandert.  Laatst wilde ze iets vertellen over een ongeluk dat ze op de tv had gezien. Ze maakte toen de volgende zin: "Dan zou er een mens in bloed zijn gewond".

 Als Irene alleen zit te spelen, hoor je haar ook steeds praten. De taal die ze dan gebruikt is dan veelal een herhalen van zinnen die ze in "Lingo" of "oppassen" heeft gehoord. Hele verhalen herhaalt ze dan letterlijk, mét de intonatie die werd gebruikt of het lachje dat te horen was. Soms zijn het ook reclame teksten, of zinnen die wij hebben gezegd.

 Irene praat veel, maar een echt gesprekje met haar voeren gaat moeizaam. Het kost haar veel moeite om iets te vertellen wat haar bezig houdt, of waar ze aan denkt. Ze weet dan niet hoe te beginnen en zegt: "Mama, vraag jij eens: Irene waar denk je aan?" Vaak ook merk je dat ze in het vertellen of vragen van iets gehinderd wordt door een zinnetje dat zich hardnekkig in haar hoofd heeft genesteld, als een naald van een grammofoon die blijft hangen. Dit zinnetje verhindert dan dat ze soepeltjes zegt wat ze wil zeggen.

 Naarmate haar taal zich verder ontwikkelt wordt duidelijker wat voor problemen ze er mee heeft. Persoonlijke voornaamwoorden gebruikt ze niet alleen verkeerd, ze begrijpt ze ook verkeerd.  Dat alleen al maakt haar leven zeer ingewikkeld. Een vraag als "Ben je boos?" kan haar met schrik doen denken dat ik boos op haar ben. Verder reageert ze vaak op delen van woorden, bv. het woord vertellen kan haar doen beginnen met tellen.

 Ook kan ze in een "gesprekje" ineens beginnen met zingen, omdat ze een woord hoort, dat ze associeert met een liedje. Woorden worden vaak ook maar op één manier begrepen, zoals het woordje "lekker". Irene's zusje was eens ziek en klom bij mij op schoot met de woorden: "ik voel me niet lekker". Even later hoorde ik Irene zeggen: "ik voel me niet zo lekker, vies hè, die bruine bonen".

 

Boeken

Sinds Irene steeds beter gaat lezen intrigeert het haar enorm dat wij zitten te lezen. Het kost haar zeer veel moeite te aanvaarden dat wij zomaar zitten te lezen en dat ze daar niet bij betrokken wordt. Ze is daar dan zo mee bezig dat ze er niet uit zichzelf los van komt. Het lukt haar dan niet om haar gedachten op iets anders te richten en iets anders te gaan doen. Pas als het boek dicht is, is ze weer stralend en gaat vrolijk haar gang. Wel schreeuwt ze dan, terwijl ze de trap op loopt nog even voor de zekerheid naar beneden, "Mam, is je boek dicht?"

 

Voorbeelden van Irene’s taal:

  • Irene ziet een andere Irene voor de tv en zegt: hé, ik ben een mevrouw daar.
  •  Mama, je koffie is gelijk helemaal versleten (= je koffie is koud)
  • Ik was daar toch bij mijn zus of zo, dus hoefde ik daar helemaal niet bang te zijn
  •  Nou hoop ik maar dat ik niet weer een aanval krijg, Ja mam, dat is toch zonde van zo’n mooi hoofd, zo’n mooi voorhoofd. Daar heb ik toch last van.
  •  Niet oorzaak en gevolg begrijpen in sociale contacten. Voorbeeld van de logopediste: Kees duwt de baby opzij, de baby huilt. Wie is er stout: volgens Irene de baby.
  •  Dubbele ontkenningen: vind je dat niet ontzettend lekker? Reactie: ik vind het wel lekker!
  •  Irene zegt, als ze bij met wil komen zitten: “ik kom bij me zitten”
  • Als ik zeg: “ik ga koffie drinken”, zegt Irene: “nee, ik ga niet koffie drinken.

Vervolg in 2018

 

Soms zie je haar extra haar best doen om een echt gesprek te voeren. Ze probeert dan in de praktijk te brengen wat ze kennelijk observeert wanneer ze anderen een gesprek ziet voeren. Haar houding straalt dan een overdreven vriendelijk­heid uit, ze zit keurig naar haar gesprekspartner toegewend. Heeft een luisterende houding als de ander praat, neemt haar beurt als de ander stopt. Ze ondersteunt haar verhaal met veel en grote gebaren. Maar wat ze dan op dat moment vertelt is vaak niet te volgen. Ze verliest zich in een zin, borduurt voort op een gedachte, een associatie. Gaat van de ene naar de andere associatie en is dan niet meer te volgen. De intonatie en ritme van haar zinnen kloppen. Wat ze wil vertellen wordt niet echt duidelijk. Misschien wil ze ook niet echt iets vertellen, ze wil vooral gezellig meedoen. Ze lijkt in praktijk te willen brengen wat ze ziet gebeuren als anderen met elkaar praten, zonder te begrijpen dat er gecommuniceerd wordt. Ze heeft goed opgepikt hoe gesprekken klinken, hoe het ritme van zo'n ge­sprek is. Is dat haar muzikaal gehoor? De zinnen die ze spreekt lijken op de briefjes die zij in tijdlang schreef. Lange “zinnen” met veel lussen, vloeiend aan elkaar gebreid, zonder duidelijke inhoud. Als ze wel echt iets wil opschrijven, schrijft ze met hele grote onhandige letters, waarbij elk ritme en regelmaat ontbreekt.

Wanneer er een gesprekje is in een groep, haakt ze al snel af als er niet speciaal tegen haar gesproken wordt. Af en toe leeft ze even op als ze iets oppikt wat ze begrijpt. Zittend temidden van mensen die met elkaar praten, terwijl zij het gesprek niet kan volgen, let Irene op andere dingen; op gezichtsuitdrukkingen, op gefriemel aan kleding, op een houding, een knoop die niet dicht is, mouwen die opgestroopt zijn, een hand die steeds door het haar gaat. Dit zijn dan waarnemingen die haar mateloos bezighouden en haar al het andere doen vergeten. Vaak zijn we onder de indruk van wat ze ziet en de betekenis die ze er aan geeft; een lach die onecht is, een geveinsde vriendelijkheid, onderdrukte boosheid.

Kijkend naar Irene, realiseer je je steeds opnieuw hoe gecompliceerd taal en communicatie is.

Zoveel zaken worden door Irene waargenomen tijdens een gesprek, zoveel prikkels komen ongefilterd bij haar binnen; gezichtsuitdrukkingen, kuchjes, een steeds terugkerend gebaar, een lach, een sombere blik, geluiden op de achtergrond, mensen die door elkaar spreken, zoveel, dat er geen ruimte meer is voor iets anders. In die overvloed aan indrukken wordt het ontzettend moeilijk om te begrijpen waar men het over heeft.

Verklaart dit misschien de prachtige ontdekking dat Irene het best communiceert aan de telefoon? Toen Frouke in Groningen ging studeren maakten we ons zorgen over het contact tussen de zusjes. Welke invloed zou de grote afstand daarop hebben? Natuurlijk miste Irene Frouke en de gezelligheid die zij met zich meebracht. Maar qua communicatie gingen ze er, wat bijzonder toch, niet op achteruit. Irene, zittend op een rustig plekje in de kamer, met de telefoon aan haar oor, voerde hele gesprekken met Frouke in Groningen. En nu hoeft het woord gesprek niet tussen aanhalingstekens, het ging om echte gesprekken. Nu was er een Irene die goed luisterde, reageerde op wat Frouke vertelde, doorvroeg, geen genoegen nam met een vage reactie maar een echt antwoord verlangde. Irene die echt oprecht wilde weten hoe het met haar zus ging: “en hoe gaat het met jou?”, met de klemtoon op jou.

Wat een openbaring voor ons en wat mooi, vooral natuurlijk voor Frouke. Niet afgeleid door gezichtsuitdrukkingen enz. is Irene wel degelijk in staat echt te communiceren.